Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6806

Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-08-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers103188
Statusgepubliceerd


Indicatie

Faillissementsrecht. Vennootschapsrecht.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak/rolnummer: 103188 / HA ZA 03-1360 Datum uitspraak: 14 juli 2004 Vonnis in de zaak van MR. X, wonende te A, in haar hoedanigheid van curatrice in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reprofa B.V., gevestigd te Tiel, eiseres, procureur en advocaat mr. G.W.M. Jansen te Zaltbommel, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEERPAAL FACILITAIR B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Tiel, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEERPAAL BEHEER B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Tiel, gedaagden, procureur mr. J.C.N.B. Kaal. Het verloop van de procedure De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken: ? de dagvaarding, alsmede akte overleggen producties; ? een conclusie van antwoord; ? een conclusie van repliek; ? een conclusie van dupliek. Daarna heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen. De vaststaande feiten 1.1. Reprofa B.V., hierna te noemen: Reprofa, is op 3 november 2000 opgericht door gedaagden, de éénpersoonsvennootschappen van de heer B. Gedaagde sub 1, hierna ook te noemen: Meerpaal Facilitair, verkreeg bij de oprichting 179 aandelen, en gedaagde sub 2, hierna ook te noemen: Meerpaal Beheer, verkreeg 1 aandeel. Corfa B.V., de éénpersoonsvennootschap van de heer C, werd bestuurster van Reprofa. 1.2. Op 26 oktober 2001 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van Reprofa plaatsgevonden. Daarbij waren alle aandeelhouders aanwezig, alsmede C. In de notulen is vermeld dat B namens Meerpaal Facilitair als voorzitter heeft gefungeerd en C namens Corfa B.V. als secretaris. De notulen vermelden onder meer het volgende: “Dividend Aan de orde is de uitkering van een dividend van f. 55.000,-- uit de reserves aan de aandeelhouder, Meerpaal Facilitair B.V. De vergadering gaat met algemene stemmen akkoord om uit de reserves een dividend uit te keren van f. 55.000,-- aan de aandeelhouder, Meerpaal Facilitair B.V.” Eerdergenoemd bedrag van f. 55.000,-- is niet aan de liquide middelen van Reprofa onttrokken, maar is afgeboekt op een vordering van Reprofa op Meerpaal Facilitair. 1.3. Bij vonnis van 31 juli 2002 van deze rechtbank is Reprofa op verzoek van B in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. X tot curatrice. 1.4. Artikel 28 leden 2, 4 en 6 van de statuten van Reprofa luiden: “2”. De vennootschap kan aan de aandeelhouders en andere gerechtigden tot de voor uitkering vatbare winst slechts uitkeringen doen voor zover het eigen vermogen groter is dan het geplaatste kapitaal vermeerderd met de reserves die krachtens de wet moeten worden aangehouden.” “4. De algemene vergadering kan op voorstel van de directie uit de winst over het lopende boekjaar een tussentijdse uitkering doen, mits aan het in lid 2 bedoelde vereiste is voldaan.” “6. (...) De algemene vergadering kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke uitkering van reserves, mits aan het in lid 2 bedoelde vereiste is voldaan.” Het geschil 2.1. De curatrice vordert -na verkregen toestemming van de rechter-commissaris in het faillissement van Reprofa- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toestaat, a. primair voor recht zal verklaren dat het besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, hierna: de AVA, van Reprofa van 26 oktober 2001 nietig is, omdat het in strijd met de goede zeden is genomen, en het in strijd is met de statuten van Reprofa, b. subsidiair voormeld besluit van de AVA zal vernietigen wegens misbruik van omstandigheden en strijd met de redelijkheid en billijkheid, c. meer subsidiair voor recht zal verklaren dat het tot stand brengen en uitvoeren van voormeld besluit van de AVA onrechtmatig is jegens de crediteuren van Reprofa, d. nog meer subsidiair voormeld besluit van de AVA zal vernietigen op grond van de artikelen 42 juncto 43 lid 1 sub 6 Fw., e. nog meer subsidiair voormeld besluit van de AVA zal vernietigen op grond van artikel 47 Fw., en gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 24.958,-- (f. 55.000,--), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2003 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure. 2.2. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Zij voeren onder meer aan dat de curatrice niet ontvankelijk is in zijn vordering jegens gedaagde sub 2, aangezien aan gedaagde sub 1 een uitkering is gedaan en niet aan gedaagde sub 2. De beoordeling van het geschil Ten aanzien van het ontvankelijkheidsverweer 3.1. Voor de ontvankelijkheid van de curatrice jegens gedaagde sub 2 is niet doorslaggevend dat enkel aan gedaagde sub 1 een uitkering is gedaan. De vorderingen van de curatrice zijn gericht tegen het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 waarbij tot uitkering van dividend is besloten. Uit de notulen van de betreffende vergadering blijkt dat gedaagde sub 2 heeft meegestemd. Naar het oordeel van de rechtbank is de curatrice daarom ontvankelijk in haar vorderingen jegens gedaagde sub 2. De rechtbank verwerpt derhalve het ontvankelijkheidsverweer. Een tussentijdse uitkering? 3.2. De curatrice stelt zich op het standpunt dat het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 betrekking heeft op de uitkering van interimdividend tijdens het lopende boekjaar 2001. Gedaagden betogen dat sprake is geweest van een uitkering van dividend uit de vrije reserves over 2000. Indien gedaagden bedoelen dat het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 en de daarop gebaseerde uitkering betrekking hebben op de jaarlijkse uitkering, die in lid 3 van artikel 2:216 BW wordt bedoeld, is hun betoog onvoldoende onderbouwd. Uit de notulen blijkt niet van een besluit van de AVA met betrekking tot de winstbestemming over 2000, welk bedrag voor winst wordt gereserveerd en welk bedrag voor uitkering in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 gelet op het voorgaande alleen maar betrekking kan hebben op een tussentijdse uitkering als bedoeld in lid 4 van artikel 216 BW. Nietigheid van het besluit van de AVA van 26 oktober 2001? 3.3. De curatrice voert aan dat het besluit in strijd is met de goede zeden. Volgens de curatrice verkeerde Reprofa ten tijde van het besluit in een zorgelijke financiële positie en was dit bij gedaagden bekend, althans had dit bekend moeten zijn. Juist deze slechte financiële positie was, zo stelt de curatrice, voor gedaagden aanleiding het besluit te nemen aangezien gedaagde sub 1 op dat moment nog een schuld aan Reprofa had waarmee de door het besluit gecreëerde vordering van gedaagde op Reprofa volledig verrekend kon worden. De curatrice stelt dat het besluit voorts nietig is wegens strijd met de statuten, in het bijzonder met artikel 28 lid 4 waarin is bepaald dat de AVA op voorstel van de directie uit de winst over het lopende boekjaar een tussentijdse uitkering kan doen. Er is namelijk geen voorstel door de directie gedaan en er is uit de reserves in plaats van de winst uitgekeerd. 3.4. Gedaagden betogen dat de AVA op grond van artikel 28 lid 6 van de statuten bevoegd was om het besluit te nemen. Volgens gedaagden is voorts sprake geweest van een geldig besluit omdat de bestuurder van Reprofa, Corfa B.V., in de persoon van haar directeur C het besluit heeft bekrachtigd door zijn handtekening onder het besluit te zetten. Gedaagden betwisten verder dat de financiële positie van Reprofa ten tijde van het besluit zorgelijk was en dat zij daarmee voldoende bekend waren althans moesten zijn. Volgens gedaagden waren er ten tijde van het nemen van het besluit voldoende reserves en verdroeg het besluit zich met de norm van artikel 28 lid 2 van de statuten. Gedaagden beroepen zich op de jaarrekening over 2000 waaruit blijkt dat Reprofa in het boekjaar 2000 een resultaat na belasting heeft behaald van f. 66.941,--. Voorts beroepen gedaagden zich op de tussentijdse balans per 30 september 2001 waaruit blijkt dat Reprofa in de periode 1 januari 2001 tot en met 30 september 2001 een resultaat naar belastingen behaalde van f. 6.951,--, De reserves bedroegen per 30 september 2001 een bedrag van f. 73.892,--. Gedaagde sub 1 doet tot slot een beroep op schuldverrekening op de voet van artikel 53 FW, waarover hierna meer. 3.5. De stelling dat het besluit van 26 oktober 2001 in strijd is met de goede zeden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een besluit in strijd zijn met de goede zeden (vgl. 3:40 BW), maar daartoe is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. 3.6. De rechtbank overweegt dat de statuten in artikel 28 lid 4 en 6 een tussentijdse uitkering mogelijk maken, mits aan de norm van lid 2 -nagenoeg gelijkluidend aan artikel 2:216 lid 2 BW-wordt voldaan. De bevoegdheid om tot tussentijdse uitkering te besluiten berust volgens de statuten bij de AVA. Van een voorstel (tot tussentijdse uitkering van winst) van de directie aan de AVA als bedoeld in lid 4 van artikel 28 van de statuten is echter niet gebleken. Het besluit is wel mee ondertekend door C, maar hij heeft blijkens de notulen alleen ondertekend als secretaris van de AVA. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet gelijk te stellen met een bekrachtiging door de directie van Reprofa. Het besluit is derhalve genomen ondanks het ontbreken van een door de statuten voorafgaande handeling, namelijk een voorstel van de directie. Het besluit is daarom nietig op de voet van artikel 14 lid 2 BW. Gedaagden hebben geen andere handelingen gesteld waaruit kan blijken dat Corfa B.V. het nietige besluit heeft bekrachtigd als bedoeld in artikel 2:14 lid 2 BW. Nu de uitkering is gedaan zonder dat daaraan een geldig besluit ten grondslag lag, wat de ontvangende aandeelhouder behoorde te weten, moet zij ongedaan worden gemaakt. Dat de uitkering zonder geldige grondslag plaatsvond, acht de rechtbank overigens bevestigd door het gegeven dat de notulen spreken van een dividend aan slechts één van de aandeelhouders. Schuldverrekening op de voet van artikel 53 lid 1 Fw? 3.7. Gedaagde sub 1 stelt dat zij zich op verrekening kan beroepen indien de uitkering onverschuldigd is betaald, aangezien zij zowel schuldenaar als schuldeiser is van Reprofa. Gedaagde sub 1 voert aan dat Reprofa aan haar nog verschuldigd is de achterstallige huur ad € 99.000,-- met betrekking tot de machines en inventaris over de periode december 2001 tot en met juli 2002 De curatrice heeft het bestaan van deze tegenvordering hoegenaamd niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank dient er derhalve van worden uitgegaan dat gedaagde sub 1 een tegenvordering van € 99.000,-- op Reprofa heeft die de vordering tot terugbetaling van het uitgekeerde dividend ruim overstijgt. De curatrice heeft evenmin betwist dat gedaagde sub 1 een beroep op verrekening kan doen indien de uitkering onverschuldigd is betaald. De curatrice betwist niettemin dat een beroep op verrekening mogelijk is, nu Reprofa voor de faillissementsdatum geen terugbetaling heeft gevorderd van de onverschuldigd betaalde uitkering en zij, de curatrice, op die rechtsgrond evenmin terugbetaling vordert. 3.8. De rechtbank overweegt dat de uitkering van het dividend zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden, zie rechtsoverweging 3.6.. Er is derhalve onverschuldigd betaald door Reprofa. Gedaagde sub 1 is gehouden het uitgekeerde dividend terug te betalen. Deze verbintenis tot terugbetaling is ontstaan op het moment waarop de onverschuldigde betaling is verricht, derhalve vóór de faillissementsdatum. De vordering van gedaagde sub 1 is eveneens vóór het faillissement ontstaan. De rechtbank overweegt dat gedaagde sub 1 zijn schuld aan Reprofa met zijn vordering op Reprofa kan verrekenen nu beide zijn ontstaan vóór de faillissementsdatum. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep op verrekening op de voet van artikel 53 lid 1 Fw slaagt. Ten aanzien van de vorderingen 3..9. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 nietig is wegens strijd met de statuten, zoals primair onder a is gevorderd. Nu de primair gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vorderingen. Aangezien het beroep op verrekening slaagt, dient de vordering tot betaling van van € 24.958,-- (f. 55.000,--) te worden afgewezen. 3.10. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. De beslissing De rechtbank verklaart de curatrice ontvankelijk in haar vorderingen jegens gedaagde sub 2, verklaart voor recht dat het besluit van de AVA van 26 oktober 2001 nietig is wegens strijd met de statuten (artikel 28 lid 4 van de statuten juncto artikel 2:14 lid 2 BW), compenseert de proceskosten tussen partijen, met dien verstande dat iedere partij haar/zijn eigen kosten draagt, wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. L.G.J.M. van Ekert en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2004. de griffier de rechter